De uitholling van de natiestaat door de technocratie

Het proces van de uitholling van de natiestaat is al een aantal decennia aan de gang. Het is versneld na de val van het communisme. Twee instituties in onze samenleving spelen hierbij een cruciale rol: banken en overheden. Beiden hebben geprofiteerd van de opkomst van een mondiale geld- en kapitaalmarkt. Ten koste van de directe band van ‘gewone’ burgers met hun banken en hun overheden.

Het heeft er voor gezorgd dat we inmiddels voor een belangrijk deel worden geregeerd door een op afstand geplaatste en niet ter verantwoording te roepen transnationaal opererende technocratie. Deze publicatie verscheen eerder in het tijdschrift Gezond Verstand.

Banken vergaten hun klanten

Banken hadden tot de negentiende eeuw een directe band met hun klanten. Pas als een bank te vertrouwen was, stalden mensen er het geld dat ze niet hoefden te besteden aan huishoudelijke zaken. De bank ging over tot het vergoeden van rente als het spaargeld, met toestemming, uit werd geleend aan bijvoorbeeld een ondernemer die er meer van kon maken door het succesvol te investeren. Overheden gingen vorige eeuw over tot het garanderen van het spaargeld bij banken, depositogarantie. Vanaf dat moment kregen banken een grotere rol bij kredietverlening, zonder dat mensen hoefden te letten op de soliditeit van de bank.

Banken leverden op deze manier aan de ene kant vrijheid in, want ze moesten voldoen aan overheidsregels en toezicht hierop, maar aan de andere kant konden ze vrijelijk beschikken over het spaargeld en hadden ze het rijk alleen omdat er de facto een bankkartel ontstond. Toen banken in de jaren negentig van de vorige eeuw ook nog eens steeds meer gebruik gingen maken van de internationale geld- en kapitaalmarkt om geld te lenen, raakte de band met de spaarder nog meer op de achtergrond. Banken groeiden, bankiers gingen zich gedragen als prima-donna’s en in het straatbeeld verdwenen de bankkantoren als sneeuw voor de zon. Persoonlijk klantcontact was niet meer nodig, bovendien inefficiënt en duur.

Overheden vergaten hun burgers

Bij overheden zien we eenzelfde ontwikkeling, een steeds lossere band met de belastingbetaler. Tot de negentiende eeuw moest de overheid met de pet in de hand naar de belastingbetaler om geld op te halen voor oorlogen en publieke uitgaven. In de Eerste en Tweede Wereldoorlog haalden overheden bijvoorbeeld nog veel geld op door uitgifte van zogenaamde ‘war bonds’. Als het ambitieniveau te hoog was, kwam het volk in opstand. Om meer financiële armslag te krijgen moest de belastingbetaler dus geraffineerd worden omzeild.

Praktische redenen zorgden ervoor dat gouden en zilveren munten geleidelijk uit het straatbeeld verdwenen. Centrale banken gingen baar goud aanhouden ter dekking van het uitstaande papiergeld. Deze praktijk schepte echter nieuwe mogelijkheden voor overheden om meer geld uit te geven dan via belastingen binnenkwam. Zo mochten centrale banken naast baar goud ook staatsleningen aanhouden als tegenwaarde van het uitstaande papiergeld.

Nog weer later, in de jaren negentig van vorige eeuw, mochten commerciële banken zelfs staatsleningen (schuldvorderingen op de overheid) gebruiken als onderpand bij financiële transacties. Door groei van de banken en de mondiale offshore geld- en kapitaalmarkt nam de vraag naar deze staatsleningen toe. Overheden konden steeds meer geld lenen op de kapitaalmarkt zonder zich nog direct te hoeven wenden tot de belastingbetaler. Die hoeft alleen nog maar de garant te staan voor de waarde van de staatslening.

Anno 2020 is de belastingbetaler helemaal niet meer nodig. Door de lockdowns en de stagnerende economie hoeven overheden zich zelfs niet meer te wenden tot de mondiale geld- en kapitaalmarkt. Het zijn hun eigen centrale banken die direct of indirect de overheidsuitgaven financieren. Ze doen dit door uit het niets bankreserves te creëren, waarmee ze staatsleningen opkopen van banken.

Balanstotaal centrale banken explodeerde door coronacrisis (Bron: Reserve Bank of New Zealand)

Opkomst technocratie

De grotere afstand tot de eigen bevolking heeft geleid tot het ontstaan van een transnationale technocratie. Het samenspel van banken, multinationals, vermogensbeheerders en overheden is het domein van deze technocraten. De reden dat we zo weinig weten over het functioneren van deze wereld, komt voor een belangrijk deel omdat de publiek-private belangenverstrengeling wordt verdoezeld.

De bestuurlijke elite opereert binnen nationale grenzen, maar geeft tevens vorm aan soepel functionerende grensoverschrijdende financiële markten. Ze probeert als het ware twee heren te dienen. Dat levert soms opzichtige belangenverstrengeling op. Een voor internationale beleggers gunstige, maar voor Nederlandse kiezers dure maatregel als het afschaffen van de dividendbelasting bijvoorbeeld stond in geen enkel verkiezingsprogramma. Het laat zien waar voor de bestuurlijke elite de prioriteit ligt.

De mondiale financiële sector is de afgelopen decennia sterk gegroeid omdat de risico’s die zij neemt impliciet en expliciet worden gegarandeerd door de belastingbetaler. Ironisch genoeg werkt die dus mee aan de eigen impotentie. Ontstaan en werking van deze sector komt niet of nauwelijks aan bod in de reguliere media.

Ook technocraten zelf houden zich op de vlakte. Zo rept voormalig voorzitter van de Amerikaanse centrale bank Alan Greenspan er niet van in zijn boeken. Wel in de notulen die echter pas na vijf jaar worden vrijgegeven en bijna niemand leest. Door de omvang en reikwijdte van de financiële sector in ons maatschappelijk leven wordt na een crisis steevast gekozen voor het stutten en oplappen ervan. Dat zagen we ook weer afgelopen maart. De belangrijkste centrale banken kwamen met het ene na het andere noodprogramma en besloten uiteindelijk zelfs de minst kredietwaardige bedrijven te redden. De technocratie blijft altijd buiten schot.

Bedreiging natiestaat

Het bestaan van de natiestaat wordt bedreigd door de instabiliteit van het internationale financiële systeem en door het technocratisch bestuur. De economische toekomst is somber, binnenlandse sociale onrust hierover neemt toe. De technocratische elite weet echter van geen wijken. We hebben deze dynamiek eerder gezien. Het is een existentiële crisis die een parallel kent in de recente geschiedenis. In 1978 kenschetste de Tsjechoslowaakse dissident en latere president van Tsjechië Vaclav Havel in zijn pamflet 'Poging om in de waarheid te leven' het communistische Oostblok als een zogenaamd post-totalitair systeem.

Hiermee bedoelde Havel de heerschappij van de bureaucratie. Ideologie klonk er nog wel in door, maar het was verworden tot holle retoriek die louter ten dienst stond van het voortbestaan van die bureaucratie. Havel beschreef hoe het op status quo gerichte inerte bestuurlijke apparaat disfunctioneel werd en uiteindelijk steeds meer weerstand en onvrede opriep bij de bevolking. Mensen keerden zich er van af en vormden parallelle samenlevingen. Havel voorzag dat het post-totalitaire systeem zou leegbloeden en uiteindelijk bloedeloos ten onder zou gaan – wat een decennium later geschiedde.

Keert de wal het schip?

De op financiële globalisering terende bestuurlijke technocratie heeft de natiestaat uitgehold. De technocratie beslist over ingrijpende zaken, zonder dat mensen er echt invloed op uit kunnen oefenen. Mensen kunnen nog wel stemmen, maar oefenen weinig invloed meer uit op de koers van een land. Na de verkiezingen verdwijnt de stem op een grote hoop en het beleid van voorgaande regeringen wordt min of meer onverkort voortgezet. De status quo regeert, het contact met de kiezers is verloren geraakt. We leven dan ook in een post-democratische samenleving.

Kortom, in plaats van een eenpartijstaat kennen wij het partijkartel. Het zijn technocraten die onze bestuurlijke instituties aansturen die zijn gericht op behoud van de status quo. Democratie wordt hier nog hoog geprezen, maar de invloed van burgers op de politieke koers is zo goed als nihil. Het is veelzeggend dat Havel de trend om weg te lopen van een falend en inert bestuurlijk systeem op een verder liggend tijdstip ook zag gebeuren in westerse democratieën, omdat deze bestuurlijk gezien uiteindelijk niet fundamenteel anders waren georganiseerd. We weten dus wat ons te wachten staat.

Sander Boon

Sander Boon

drs. Sander Boon is politicoloog. Hij is een gedreven politiek-economisch en monetair analist die verder kijkt en dieper graaft en daardoor vaak verborgen verbanden ontdekt. Hierdoor heeft hij een unieke kijk op sociaal-maatschappelijke, politiek-economische en monetaire trends en ontwikkelingen.

Lees alles van Sander Boon »